Waar niemand wegen waande, 1992
XV
-voorzanger hef uw lied aan!
wij zijn moe en nodeloos
verontrust over de lengte
van de reis, het zware dragen-
wie gebiedt hem te zingen,
niet de dragers, maar de vreemde
handlanger, die niet aflaat
de strofen aan te reiken
als zij met zijn lied weer
naar het noorden reizen
loopt hij voorop, een mens alleen
gebleven om te waken
over een korrel zand, die steeds
verloren dreigt te raken